Stel een vraag
Prejudiciële vragen over reikwijdte en toepassing van de Schumacker-doctrine
InkomstenbelastingInternationaal belastingrechtJurisprudentie kopieer en deel Naar kennisbank

Prejudiciële vragen over reikwijdte en toepassing van de Schumacker-doctrine

  • Publicatiedatum 24 aug 2025
  • Aanpassingsdatum 24 aug 2025
  • Leestijd 7 min

In 1995 wees het Hof van Justitie het Schumacker arrest. Uit dit arrest volgt dat de werkstaat van een belastingplichtige in bepaalde gevallen rekening moet houden met zijn persoonlijke of gezinssituatie. Dat is het geval wanneer deze persoon zijn inkomen (nagenoeg) geheel in de werkstaat verdient en hij in zijn woonstaat onvoldoende inkomen heeft om zijn persoonlijke of gezinssituatie daar in aanmerking te nemen. Deze regels dienen om discriminatie te voorkomen en het vrije verkeer van werknemers in de Unie te beschermen. In de loop der jaren is er de nodige jurisprudentie verschenen over de Schumacker-doctrine. Dit heeft geleid tot de nodige verduidelijkingen, maar nog altijd zijn niet alle vragen beantwoord. Op 18 juli 2025 heeft de Hoge Raad vijf prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie over de Schumacker-doctrine. Dit artikel gaat over die vragen.

Drie zaken leiden tot vijf prejudiciële vragen over de Schumacker-doctrine

Er liggen drie zaken bij de Hoge Raad over de toepassing van de Schumacker-doctrine. In deze zaken staat de vraag centraal of Nederland bij het berekenen van de belastingaanslagen rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige. Als dat het geval is, dan bestaat er recht op het in aftrek brengen van de negatieve inkomsten uit eigen woning, de persoonsgebonden aftrek en het inkomstenbelastingdeel van diverse heffingskortingen. De Hoge Raad wijst op onduidelijkheden bij de volgende aspecten:

  • De vergelijkbaarheid tussen een niet-ingezeten belastingplichtige en een ingezeten belastingplichtige en de wijze waarop de werkstaat (bronstaat) rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige.
  • Het inkomen van de partner van de belastingplichtige.
  • Het recht dat van toepassing is bij het berekenen van welk deel van het inkomen in de werkstaat is verworven.
  • De inkomsten die meetellen.

Hierna behandel ik de prejudiciële vragen die hieruit voortvloeien.

Vraag 1. De vergelijkbaarheid tussen de niet-ingezeten en de ingezeten belastingplichtige

De eerste vraag van de Hoge Raad gaat over de vergelijkbaarheid. Naar Nederlands recht hebben buitenlands belastingplichtige recht op dezelfde behandeling als binnenlands belastingplichtigen als ten minste 90% van het inkomen aan de heffing van inkomstenbelasting of loonbelasting in Nederland is onderworpen. Een uitbreiding geldt voor een specifieke groep belastingplichtigen. Het betreft inwoners van een ander land, met een pensioen, lijfrente of soortgelijke uitkering en die in hun woonland geen belasting zijn verschuldigd wegens de geringe omvang van hun inkomen. De Hoge Raad wijst erop dat het Hof van Justitie het percentage van 90% nooit heeft genoemd, maar dat het percentage wel in de Nederlandse wet staat. Er zijn aanwijzingen dat mogelijk een lager percentage geldt of dat de relatieve omvang niet het doorslaggevende criterium is, maar de aanwezigheid van een toereikende belastinggrondslag in de woonstaat. De eerste van de vijf prejudiciële vragen over de Schumacker-doctrine gaat hierover.

Vraag 1.

Is er alleen sprake van een vergelijkbare situatie tussen een niet-ingezeten belastingplichtige en een ingezeten belastingplichtige als de niet-ingezeten belastingplichtige zijn belastbare inkomen geheel of nagenoeg geheel in de werkstaat verwerft?

Vraag 2. Het toepasselijke recht

Een van de zaken bij de Hoge Raad gaat ook om de vraag welk recht van toepassing is bij de beantwoording van vraag 1. De werkstaat van de niet-ingezeten belastingplichtige moet namelijk bepalen of en zo ja in welke mate hij rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige. Daarvoor moet hij het wereldinkomen en het werkstaatinkomen berekenen. De vraag is of dat mag met toepassing van het recht van de werkstaat. De Hoge Raad ziet in eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie aanknopingspunten om het recht van de woonstaat leidend te laten achten, maar hierover bestaat twijfel. Hij ziet namelijk ook aanknopingspunten om de werkstaat zowel het inkomen daar als het wereldinkomen te laten berekenen met de regels van het ‘eigen’ recht. De tweede van de vijf prejudiciële vragen over de Schumacker-doctrine gaat hierover.

Vraag 2.

Is het recht van de woonstaat of het recht van de werkstaat van toepassing bij het beoordelen welk deel van het wereldinkomen de niet-ingezeten belastingplichtige in de werkstaat heeft verworven?

Vraag 3. Welk inkomen telt mee?

Ook de derde vraag die ik behandel hangt samen met de beantwoording van vraag 1. Deze vraag gaat over het inkomen dat de werkstaat moet meetellen. De Hoge Raad vraagt zich af of het alleen gaat om het arbeidsinkomen of ook om ander inkomen. Bij ander inkomen gaat het dan bijvoorbeeld om vermogensinkomsten, zoals in Nederland het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). De Hoge Raad meent dat het gehele inkomen relevant is, omdat ook ander inkomen ruimte kan bieden om fiscale tegemoetkomingen te benutten. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt echter geen ondubbelzinnig antwoord. De derde van de vijf prejudiciële vragen over de Schumacker-doctrine gaat hierover.

Vraag 3.

Moet bij het beantwoorden van vraag 1 alleen rekening worden gehouden met arbeidsinkomsten, of ook met andere soorten inkomsten, zoals inkomen uit sparen en beleggen?

Vraag 4. Wanneer rekening houden met de persoonlijke en gezinssituatie van de niet-ingezeten belastingplichtige

De vierde vraag borduurt voort op de eerste vraag. Het gaat om de vraag wanneer en in welke mate Nederland rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige. De Hoge Raad wijst op diverse arresten waarin verschillende bewoordingen worden gebruikt. Hierdoor is het niet duidelijk of er een afwezigheid van enig inkomen van betekenis moet zijn in de woonstaat, of slechts van de afwezigheid van voldoende inkomen om de persoonlijke en gezinssituatie in beschouwing te nemen. Als de afwezigheid van voldoende inkomen de norm is, dan is de vervolgvraag hoe Nederland daar dan rekening mee moet houden. De Hoge Raad schetst hiervoor vier mogelijke methoden, die variëren van een gedeeltelijke tegemoetkoming tot een volledige tegemoetkoming, wat mogelijk tot overcompensatie leidt. Hij legt de bal bij het Hof van Justitie. De vierde van de vijf prejudiciële vragen over de Schumacker-doctrine gaat hierover.

Vraag 4.

Als het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt, dan is vraag 4 relevant. Is Nederland in dat geval verplicht en zo ja, in hoeverre, om bij de belastingheffing rekening te houden met de persoonlijke en gezinssituatie van de niet-ingezeten belastingplichtige? Het gaat om situaties waarin de belastingplichtige in het woonland weliswaar belastbaar inkomen van betekenis heeft genoten, maar waarin het inkomen onvoldoende is om de in het woonland geldende tegemoetkomingen volledig te benutten.

Vraag 5. Het inkomen van de partner van de belastingplichtige

Een van de zaken bij de Hoge Raad betreft die van een gehuwde belastingplichtige. Hier doet zich een twijfelpunt voor met betrekking tot het inkomen dat bepalend is. Het gerechtshof heeft eerder aansluiting gezocht bij het gezinsinkomen en niet bij het individuele inkomen. Uit het Schumacker-arrest leidt de Hoge Raad af dat het inderdaad gaat om het gezinsinkomen. In een later arrest (Hirvonen) leest de Hoge Raad echter dat het Hof van Justitie lijkt aan te sluiten bij het inkomen van de belastingplichtige zelf. Het antwoord op deze vraag is bijvoorbeeld van belang als het inkomen van de belastingplichtige zelf voor meer dan de helft in de werkstaat is belast, maar het gezinsinkomen voor minder dan de helft. Tot slot wijst de Hoge Raad erop dat in Nederland de belastingheffing over veel soorten inkomsten geïndividualiseerd is. De vijfde van de vijf prejudiciële vragen over de Schumacker-doctrine gaat hierover.

Vraag 5.

In hoeverre moet bij de beantwoording van vraag 1 en 2 rekening worden gehouden met het inkomen van de partner van de belastingplichtige?

Wachten op antwoorden van Hof van Justitie op vragen over Schumacker-doctrine

De vragen die de Hoge Raad heeft geformuleerd zijn helder. Beantwoording van deze vragen door het Hof van Justitie kan voor de praktijk tot veel duidelijkheid leiden. Zodra het Hof van Justitie de prejudiciële vragen over de Schumacker-doctrine heeft beantwoord, wordt dit artikel aangevuld. Hebt u vragen over dit onderwerp? Neem dan gerust eens vrijblijvend contact met ons op.

Civra-Hoge-resolutie-voor-afdruk-zonder-logo-in-Adobe-93-scaled-aspect-ratio-200-200

Fiscale vraag?

Hebt u een fiscale vraag of deskundig fiscaal advies nodig? Neem dan gerust eens vrijblijvend contact met ons op via onderstaand formulier.

"*" geeft vereiste velden aan

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Kennisbank. Lees ook artikelen over: