
Hoge Raad acht geen bijzondere omstandigheden WOZ-proceskostenvergoeding aanwezig
- Publicatiedatum 28 sep 2025
- Aanpassingsdatum 28 sep 2025
- Leestijd 4 min
De Hoge Raad oordeelde op 17 januari 2025 over de lagere proceskostenvergoeding in WOZ- en BPM-zaken. Volgens de Hoge Raad is deze afwijkende behandeling voor dit type zaken toegestaan, omdat er een legitieme doelstelling is. De uitzonderingen die de wetgever heeft geformuleerd zorgen ervoor dat de regeling niet verder gaat dan nodig. Zo kan de rechter een hogere proceskostenvergoeding toekennen als sprake is van bijzondere gevallen. In een arrest van 18 juli 2025 heeft de Hoge Raad een verdere invulling gegeven aan deze bijzondere omstandigheden. Dit op basis van een zaak die voor het overige op 24 januari 2025 al is beslecht. Dit artikel behandelt de nadere regels over ‘bijzondere omstandigheden’ bij het toekennen van een lagere WOZ-proceskostenvergoeding.
Bewijslastverdeling hogere proceskostenvergoeding in WOZ-zaak
De bewijslast dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een hogere proceskostenvergoeding rechtvaardigen, rust op de belanghebbende. Als uitgangspunt geldt dat als aan drie voorwaarden is voldaan, er sprake is van een zaak die geen hogere proceskostenvergoeding rechtvaardigt.
- No-cure, no-pay dienstverlening.
- Het bedrag van de proceskostenvergoedingen is voor de gemachtigde.
- De toegekende proceskostenvergoeding overtreft de in redelijkheid gemaakte proceskosten aanzienlijk (overcompensatie).
Het is aan de belanghebbende om aan te tonen dat op het moment waarop het rechtsmiddel is aangewend, het bedrijfsmodel van de gemachtigde niet voldoet aan deze drie kenmerken. Het betreft een zware bewijslast, want de belanghebbende moet dit ‘buiten redelijke twijfel’ brengen.
Hoge Raad (2025): proceskostenvergoeding WOZ en bedrijfsmodel gemachtigde
De Hoge Raad gaat eerst in op het element van het bedrijfsmodel. Met het bedrijfsmodel doelt de rechter op het geheel aan activiteiten van de gemachtigde, dus het werken op basis van de drie genoemde kenmerken. Daarbij gaat het niet om een toetsing van de werkzaamheden in de specifieke procedure. Het gaat om de algemene wijze waarop de gemachtigde zijn inkomsten verwerft met het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand. Als de gemachtigde verschillende bedrijfsonderdelen heeft met een verschillend bedrijfsmodel, dan gaat het om de specifieke delen en niet om het geheel.
Hoge Raad (2025): proceskostenvergoeding WOZ en overcompensatie
Bij het derde element gaat het om de vraag of de proceskostenvergoeding de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Bij de beoordeling hiervan moet een vergelijking worden gemaakt tussen het totale bedrag aan proceskostenvergoeding en het totale bedrag van de kosten van de gemachtigde die toerekenbaar zijn aan het voeren van deze procedures. Op dat niveau dient de ‘overcompensatie’ te worden beoordeeld. Als de gemachtigde veel gebruikmaakt van gestandaardiseerde tekstblokken die niet zijn toegespitst op de desbetreffende zaak, dan vormt dat hiervoor een aanwijzing. Dit zal in het algemeen volstaan voor het oordeel dat de belanghebbende niet is geslaagd in het leveren van voldoende bewijs.
Belanghebbende gaat in op bedrijfsmodel gemachtigde
De belanghebbende in deze zaak heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bewijs aan te leveren. Hij wijst op het volgende:
- De totale tijdsbesteding bedraagt circa 11,5 uur. Bij een uurtarief van € 162,63 bedragen de in redelijkheid gemaakte kosten dan € 1.857,23. Van overcompensatie is daarom geen sprake.
- De andere twee kenmerken (no-cure, no-pay dienstverlening en afdracht proceskostenvergoedingen) zijn hier wel aanwezig. Deze gemachtigde werkt echter niet uitsluitend op basis van een dergelijk bedrijfsmodel, maar verricht ook andere diensten. Slechts 20% van de omzet komt voort uit toegekende proceskostenvergoedingen. Het bedrijfsmodel voldoet daarom niet aan de genoemde kenmerken.
Hoge Raad (2025): belanghebbende slaagt niet in bewijslast ‘bijzondere omstandigheden’
De Hoge Raad beoordeelt wat de belanghebbende heeft ingebracht. Er is weliswaar informatie verstrekt over de kosten van deze specifieke cassatieprocedure, maar dat geeft nog geen inzicht in het bedrijfsmodel van de gemachtigde. Het andere argument is dat de gemachtigde ook andere diensten dan no-cure, no-pay aanbiedt. Hier geldt echter dat alleen het deel van de dienstverlening dat op no-cure, no-pay is gericht, bij de beoordeling in beschouwing wordt genomen. Er is geen informatie verstrekt die het mogelijk maakt om te beoordelen of er sprake is van overcompensatie. Nu niet is bewezen dat aan ten minste een van de drie kenmerken niet is voldaan, is van bijzondere omstandigheden geen sprake.
Hoge lat voor bijzondere omstandigheden proceskostenvergoeding in WOZ-zaak
De belanghebbende moet de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden bewijzen. Die bewijshorde is niet eenvoudig te nemen. Met name het geven van inzicht in het algehele bedrijfsmodel van de gemachtigde kan een lastige aangelegenheid zijn. Het is afwachten hoe de rechtspraak de komende jaren nader invulling gaat geven aan de beoordeling van de drie kenmerken. Hebt u vragen over dit onderwerp? Neem dan gerust eens vrijblijvend contact met ons op.
Bronnen:
Meer over dit thema:
Fiscale vraag?
Hebt u een fiscale vraag of deskundig fiscaal advies nodig? Neem dan gerust eens vrijblijvend contact met ons op via onderstaand formulier.
"*" geeft vereiste velden aan