Aanpassing regels biologische kinderen voor de erf- en schenkbelasting per 2026

De hoogte van de te betalen erfbelasting is afhankelijk van de omvang van de erfenis en de relatie tussen de verkrijger en de erflater. Op 6 september 2024 oordeelde de Hoge Raad over het verschil in behandeling tussen kinderen die geboren zijn tijdens het huwelijk en kinderen die daarbuiten zijn geboren (lees hier ons artikel over dat arrest). Als deze buitenhuwelijkse kinderen wel family life hebben met de biologische ouder, is er sprake van strijd met het discriminatieverbod. In het arrest bood de Hoge Raad geen rechtsherstel. Dat betekent dat de wetgever aan zet is. In het Belastingplan 2026 is een maatregel opgenomen om deze ongelijke behandeling tegen te gaan. In dit artikel behandel ik deze maatregel die betrekking heeft op biologische kinderen in de erf- en schenkbelasting en die per 2026 ingaat.

Hoge Raad in 2024 over ‘kinderen’ in de erf- en schenkbelasting

De Hoge Raad oordeelde in 2024 over de uitleg van het kind-begrip in de Successiewet 1956. Kinderen zijn in principe de eerstegraads bloed- en aanverwanten in de rechte lijn. Dat sluit aan op het civiele recht. Dit vereist echter een familierechtelijke betrekking tussen het kind en de biologische ouder. Die ontstaat bijvoorbeeld door erkenning. In de zaak waar de Hoge Raad zich over boog, was er geen familierechtelijke betrekking. Daarom kwalificeerde het kind niet als kind voor de erf- en schenkbelasting. Dit leidde tot een ongunstige behandeling die volgens de Hoge Raad discriminerend is. Dat oordeel heeft geleid tot een aanpassing in de erf- en schenkbelasting voor biologische kinderen die per 2026 ingaat.

Aanpassing biologische kinderen in de Successiewet om discriminatie weg te nemen

De wetgever zoekt de oplossing in het fiscale domein. Dit leidt tot een wijziging van de Successiewet 1956. Daarin wordt opgenomen dat kinderen die niet in familierechtelijke betrekking tot hun biologische ouder staan, worden gelijkgesteld met kinderen die dat wel staan. Uit praktische overwegingen wordt niet de eis gesteld dat sprake moet zijn van ‘family life’ in de zin van het EVRM. Er is dus sprake van een ruimere regeling dan wellicht noodzakelijk was op grond van het arrest van de Hoge Raad. Deze nieuwe regel geldt zowel voor de schenkbelasting als voor de erfbelasting.

Bewijslast tot het aantonen van biologisch ouderschap

Het kind dat een beroep op deze regel wil doen, moet wel het bestaan van het biologisch ouderschap bewijzen. Daarvoor is de uitslag van een DNA-test nodig. De wetgever stelt verder geen formele eisen aan de DNA-test. Mochten er vanuit de praktijk signalen komen dat hiermee misbruik wordt gemaakt, dan zal de wetgever alsnog dergelijke maatregelen treffen.

Biologische kinderen zonder familierechtelijke betrekking vallen per 2026 onder het begrip ‘kind’

Deze aanpassing leidt ertoe dat vanaf 2026 het biologische kind voor de schenk- en erfbelasting wordt gelijkgesteld aan een kind dat wel een familierechtelijke betrekking heeft. Daarmee is sprake van een gelijke behandeling. Dit werkt door naar alle vrijstellingen en andere bepalingen waarin het begrip ‘kind’ wordt gebruikt in de Successiewet 1956. Situaties die zich voor 1 januari 2026 hebben voorgedaan kunnen een beroep op de hardheidsclausule doen.

Advies over wijziging positie kinderen voor de erf- en schenkbelasting per 2026

Met deze maatregel neemt de wetgever een discriminerende uitkomst weg. Dat oude situaties een beroep op de hardheidsclausule doen, maakt dat er op deze manier een nette oplossing is gevonden. Biologische kinderen zonder een familierechtelijke betrekking die de afgelopen jaren te maken hebben gekregen met erf- en schenkbelasting doen er goed aan om te kijken of zij nog aanspraak kunnen maken op een gunstigere behandeling. Hebt u hierover vragen? Neem dan gerust eens vrijblijvend contact met ons op.