
Conclusie Advocaat-Generaal over percentage van belastingrente voor de vennootschapsbelasting
- Publicatiedatum 05 okt 2025
- Aanpassingsdatum 05 okt 2025
- Leestijd 8 min
Op 7 november 2024 oordeelde de rechtbank Noord-Nederland dat artikel 1 van het Besluit belasting- en invorderingsrente onverbindend moet worden verklaard (lees hier ons artikel over deze uitspraak). Volgens de rechter kon de regelgever bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot deze regel komen. De duidelijke, aanzienlijke nadelige gevolgen voor de belastingplichtigen zijn volgens de rechtbank onevenredig in verhouding tot de onduidelijke doelen van de regel. Deze uitspraak heeft geleid tot veel bezwaarschriften en uiteindelijk een aanwijzing massaal bezwaar (lees hier meer). De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak sprongcassatie ingesteld. Op 1 oktober 2025 is de conclusie van de Advocaat-Generaal (A-G) gepubliceerd. In dit uitgebreide artikel behandel ik de conclusie van de A-G over de hoogte van het percentage van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting. In de eerste twee alinea’s behandel ik gedeeltelijk wat relevante voorgeschiedenis.
Rechtbank Noord-Nederland over het percentage belastingrente (2024)
Bij de rechtbank ging het om de vraag of de wijze waarop de hoogte van het belastingrentepercentage is geregeld, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Omdat het Besluit belasting- en invorderingsrente geen wet in formele zin is, kan de rechtbank deze toets uitvoeren. Daarbij heeft de rechtbank eerst gekeken naar de zorgvuldigheid en motivering van de regel en daarna naar het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat artikel 1 van het Besluit belasting- en invorderingsrente onverbindend moet worden verklaard. In die zaak waren de belastingplichtige en de inspecteur het erover eens dat in dat geval de belastingrente op 4% moet worden vastgesteld.
De zienswijze van de staatssecretaris
De staatssecretaris heeft sprongcassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. Volgens hem kon de rechtbank niet tot het oordeel komen dat sprake is van strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel. Hij voert daartoe onder andere het volgende aan:
- Er is sprake van welbewust gekozen en uitgebreid toegelichte rentepercentages.
- De rechter dient terughoudend te toetsen, omdat bij het nemen van de beslissing over het rentepercentage politiek-bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt.
- Er is een voldoende deugdelijke grondslag om voor de vennootschapsbelasting een hoger percentage voor de belastingrente aan te houden.
- De rechtbank oordeelt ten onrechte dat de regel onduidelijke doelen heeft. De wetsgeschiedenis maakt duidelijk dat het hogere percentage voor de vennootschapsbelasting bedoeld is als extra prikkel tot het voldoen aan financiële verplichtingen en leidt tot een budgettaire opbrengst.
A-G (2025): De geschiedenis van de belastingrenteregeling
De A-G geeft in de conclusie met een lezenswaardige samenvatting van de geschiedenis van de regels rondom belastingrente. Daarvoor put hij ook uit eerdere conclusies. Hij merkt op dat bij de invoering van de huidige regels per 2013, de wetgever de ‘verzuimgedachte’ heeft aangehouden. Die houdt in dat de renteberekening aansluit bij de regeling van betalingsverzuimen in de Algemene wet bestuursrecht. Bij de invoering was de Raad van State kritisch. Hij wijst onder andere op het risico dat de regeling zich steeds meer ontwikkelt tot een vorm van boeterente. Ook in de literatuur is de regeling van kritiek voorzien. De A-G wijst onder andere op een bijdrage van Hageman en Pechler die erop wijzen dat de toenemende nadruk op budgettaire opbrengst leidt tot oneigenlijk gebruik van de belastingrenteregeling. Een laatste interessant element dat aan bod komt is de gesignaleerde ongelijke behandeling tussen Vpb-ondernemers (ondergrens 8%) en IB-ondernemers (ondergrens 4%).
A-G (2025): Kritische beschouwing van de belastingrenteregeling
De A-G geeft vervolgens een kritische beschouwing op de totstandkoming van de belastingrenteregeling en wijst onder andere op:
- Het is onduidelijk waarom voor de vennootschapsbelasting is aangesloten bij de handelsrente.
- Aan de nadelige gevolgen van het hogere percentage voor vpb-plichtigen is zeer beperkt aandacht besteed, ondanks dat deze nadelige gevolgen er zijn en door de regelgever moeten zijn onderkend.
- De mogelijkheden om belastingrente te voorkomen zijn niet groot.
- Degene die belastingrente moet betalen heeft meestal geen wettelijk voorschrift overtreden. De toelichting van de staatssecretaris dat de regeling gericht is op belastingplichtigen die niet-tijdig aan hun verplichtingen voldoen, snijdt geen hout.
- Het sinds 2014 geldende hogere percentage voor de Vpb dient niet alleen een gedragsbeïnvloedend doel, maar ook een budgettair doel.
- Er lijkt nauwelijks rekening te zijn gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de belastingplichtige die met het minimumrentepercentage van 8% te maken krijgen.
A-G (2025): Toetsing belastingrenteregeling op basis van driestappenplan
De A-G geeft in zijn conclusie aan dat de beantwoording van de centrale vraag over de belastingrente het doorlopen van de volgende drie stappen vereist:
- Is de regelgever binnen de aan hem gedelegeerde bevoegdheid gebleven?
- Is de regelgeving zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd (de formele rechtsbeginselen)?
- Kan de regelgeving een toetsen aan de materiële rechtsbeginselen (zoals het evenredigheidsbeginsel) doorstaan?
In de volgende paragrafen behandel ik elk van deze drie stappen.
A-G (2025): Regelgever overschreed grenzen van de gedelegeerde bevoegdheid
De A-G beoordeelt of de regelgever binnen de aan hem gedelegeerde bevoegdheid is gebleven. Voor de A-G is dit een twijfelpunt. Doorslaggevend is een arrest van de Hoge Raad uit 2022. Daaruit volgt dat de belastingrenteregeling strekt tot het compenseren van de Staat voor geleden renteschade. Het Besluit belasting- en invorderingsrente mag daarom niet leiden tot rentetarieven die hoger zijn dan nodig ter compensatie van die schade. Volgens de A-G is het evident dat een rente van 8% veel hoger is dan de schade die de overheid als crediteur lijdt. De A-G meent dat de besluitgever hiermee de grenzen van de aan hem gedelegeerde bevoegdheid heeft overschreden. Hij merkt ook op dat hij in principe zijn conclusie over de belastingrente op dit punt kan beëindigen, omdat die overschrijding tot onverbindendverklaring kan leiden. De Hoge Raad kan hier anders tegenaan kijken en daarom doorloopt de A-G ook de andere stappen.
A-G (2025): Gebrekkige motivering maakt toetsing evenredigheidsbeginsel lastig
De tweede vraag is of de regel zo zorgvuldig en zo goed is gemotiveerd, dat toetsing aan de materiële beginselen (zoals het evenredigheidsbeginsel) mogelijk is. Daarbij is relevant of de gerechtvaardigde belangen van de belastingplichtige voldoende zijn meegewogen. Tot die gerechtvaardigde belangen behoren ook financiële belangen. Volgens de A-G is de keuze voor de koppeling aan de handelsrente en het minimumpercentage slecht gemotiveerd. Het financiële nadeel van de belastingplichtigen heeft nauwelijks aandacht gekregen. Ook is het dubieus of het voorkomen van belastingrente echt mogelijk is en is er van een verzuim geen sprake. Het argument van de staatssecretaris dat een vpb-schuld vergelijkbaar is met een handelstransactie doet daaraan niet af. Dat geldt ook voor de verwijzing naar het evaluatierapport uit 2018. Het gevolg van een onvoldoende motivering is dat het besluit buiten toepassing blijft. Voor het geval de Hoge Raad anders oordeelt, gaat de A-G nog in op het evenredigheidsbeginsel.
A-G (2025): Hoge belastingrente voor de Vpb en het evenredigheidsbeginsel
De laatste stap die de A-G neemt is de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. De vraag is of de regelgever bij het afwegen van de belangen in redelijkheid tot de regeling kon komen. Volgens de A-G is dat niet het geval. Hij merkt eerst op dat de wetgever geen bijzondere beperkingen heeft opgelegd in de beslissingsruimte van de regelgever. Het betreft een normale politieke-bestuurlijke afweging die de rechter met normale terughoudendheid moet toetsen. Voor de wetgever stonden de budgettaire opbrengst en gedragsbeïnvloeding centraal. Volgens de A-G kon de regelgever niet in redelijkheid tot de vastgestelde rentetarieven komen. Dit leidt namelijk tot willekeur en willekeur is de overtreffende trap van onevenredigheid. Hij wijst daarbij onder andere op het volgende:
- Het is onduidelijk waarom vpb-plichtigen meer moeten betalen dan andere belastingplichtigen.
- De budgettaire opbrengst wordt vooral opgebracht door zij die niet snel en precies de belastingpositie hebben weten te schatten.
A-G (2025): Nieuwe doelen op bestaande renteregeling dragen bij aan onevenredigheid
De A-G concludeert dat budgettaire belangen en gedragsbeïnvloeding als nieuwe doelen op de bestaande belastingrenteregeling zijn geënt. Hierdoor past de oude rechtvaardiging van de belastingrenteregeling niet goed bij de nieuwe doelstellingen en de invulling hiervan. Dit alles leidt ertoe dat artikel 1 van het Besluit belasting- en invorderingsrente de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet doorstaat. De A-G komt tot de slotsom dat de in het Besluit belasting- en invorderingsrente vastgestelde belastingrente onverbindend is op de punten die hiervoor zijn beschreven. In zijn algemeenheid (en niet alleen voor de belastingrente) kan uit deze passage de conclusie worden getrokken dat de wet- en regelgever er goed aan doen om bestaande regeling niet te ondoordacht van nieuwe doelen te voorzien.
A-G (2025): Stel belastingrente vast op een creatieve, chirurgische wijze
Tot slot buigt de A-G zich over de vraag wat de gevolgen moeten zijn als de Hoge Raad hierin meegaat. Hij wijst op een arrest van 13 september 2024 waarin de Hoge Raad na een onverbindendverklaring is teruggevallen op het tarief dat gold voor de verhoging. In de woorden van A-G Pauwels spreekt deze A-G van een ‘creatieve, chirurgische wijze’ van buitentoepassingverklaring. De vraag is dan op welk tarief in dit dossier wordt teruggevallen. Een redelijke uitkomst lijkt de A-G om de wettelijke (niet handels-)rente aan te houden. Die rente varieerde tussen 2022 en 2025 tussen de 2% en de 7%. De vraag is nu of de Hoge Raad zich daarover uit gaat spreken.
Advisering over de conclusie over de belastingrente voor de vennootschapsbelasting
De Advocaat-Generaal legt met deze conclusie de bal op de stip voor de Hoge Raad. De vraag is op welke punten de Hoge Raad wel en niet met zijn A-G meegaat. Als de Hoge Raad ook tot een onverbindendverklaring komt, is het nog de vraag welke consequenties de Hoge Raad daaraan verbindt. Het van toepassing verklaren van de wettelijke niet-handelsrente is een grote stap en vereist, zoals de A-G dat noemt, dat de Hoge Raad de stoute schoen aantrekt. Hebt u vragen over dit onderwerp? Neem dan gerust eens vrijblijvend contact met ons op.
Bronnen:
- Parket bij de Hoge Raad 26 september 2025, ECLI:NL:PHR:2025:1044 (Conclusie A-G over percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting).
- Rechtbank Noord-Nederland 7 november 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4361 (Percentage van belastingrente voor de vennootschapsbelasting doorstaat toets aan evenredigheidsbeginsel niet).
Meer over dit thema:
- Hoogte van de belastingrente en strijd met het evenredigheidsbeginsel.
- Aanwijzing bezwaarschriften tegen belastingrente vennootschapsbelasting en enige andere belastingsoorten als massaal bezwaar.
- Verbetering rechtsbescherming bij belastingrente op voorlopige aanslag.
- Belastingrente: tarief en spelregels voor de Belastingdienst.
Fiscale vraag?
Hebt u een fiscale vraag of deskundig fiscaal advies nodig? Neem dan gerust eens vrijblijvend contact met ons op via onderstaand formulier.
"*" geeft vereiste velden aan